Nature-nurturedebat | debat over de mate waarin cognitie en gedrag kunnen worden toegeschreven aan genen of omgeving |
Neuroconstructivisme | proces van interactie tussen omgeving en meerdere randvoorwaarden in de hersenen, dat er toe leidt dat het volwassen cognitieve systeem transformeert uit eerdere systemen |
Near-infrared sprectroscopy (NIRS) | Hemodynamische methode waarmee zuurstofvoorziening van het bloed gemeten wordt, normaal gesproken in één hersengebied |
Neurale buis | Embryonale voorloper van het centrale zenuwstelsel, bestaande uit een reeks van cellen, gerangschikt in de vorm van een holle cilinder |
neuroblast | stamcel voor neuronen |
Radiale gliacel | ondersteunende cel die neuronen van de neurale buis naar hun bestemming leidt |
Myelinisatie | Groei van de vettige huls die axonen omgeeft en de snelheid van informatieoverdracht vergroot |
Filiale inprenting | proces waardoor een jong dier de ouder herkent |
Kritieke periode | tijdsperiode waarin de juiste invloeden vanuit de omgeving essentieel zijn om tot leren te komen |
gevoelige periode | tijdsperiode waarin de juiste invloeden vanuit de omgeving belangrijk zijn, maar niet per se essentieel, om tot leren te komen |
empirisme | filisofisch standpunt dat de geest van een pasgeborene een onbeschreven blad is (Tabula rasa) |
nativisme | filosofisch standpunt dat tenminste sommige vormen van kennis aangeboren zijn |
instinct | gedrag dat voortkomt uit natuurlijke selectie |
voorbereid leren | de theorie dat gewone fobieën biologisch bepaald zijn door evolutionaire druk |
gedragsgenetica | onderzoeksveld dat zich bezighoudt met de erfelijkheid van gedrag en cognitie |
chormosoom | een verzameling DNA, opgebouwd uit proteïnen. Elk chromosoom bevat vele genen |
allel | verschillende versies van eenzelfde gen |
MZ-tweeling | monozygotische tweeling, genetisch identiek omdat een bevruchte ei-cel splitst |
DZ-tweeling | dizygotische tweeling, deelt de helft van hun genen doordat twee eicellen bevrucht worden door twee verschillende zaadcellen |
erfelijkheid | de mate van variatie van een eigenschap, in een bepaalde populatie, die kan worden verklaard vanuit genetische verschillen tussen individuen |
Gen-omgevingscorrelagtie | tie
Genetische invloed bij de blootstelling van mensen aan verschillende omgevingen |
Gen X-omgevingsinteractie | De vatbaarheid voor een eigenschap hangt af van een specifieke combinatie van
een gen en de omgeving |
Orofaciale dyspraxie | Een verminderde capaciteit tot het uitvoeren van gecoördineerde bewegingen die
nodig zijn voor spraak |
Transcriptiefactor | Product van een gen dat van invloed is op het functioneren van andere genen |
Schizofrenie | Een ernstige verstoring van gedachten en gevoelens, gekenmerkt door verlies van
realiteitsbesef |
Psychose | Verlies van realiteitsbesef |
Hallucinatie | Denkbeeldige waarnemingen, niet ervaren door anderen |
Waan | Onjuiste of denkbeeldige overtuiging |
Dopamine | Neurotransmitter met een belangrijke rol bij beloning, motivatie, aandacht en leren |